De dichter

Hij schildert met woorden schimmen uit zijn hoofd

en probeert ze te slijten door ze

op bomen en deuren te timmeren.

Maar niemand merkt ze op en onbewogen

verplaatst hij zijn plaaggeest

in het schrijven van nog een strofe.

En zo tamelijk onschuldig

gevangen tussen regels in een niet kunstzinnig relaas

leeft mijn leven gemoedelijk samen met mij

en noemt men mij dichter maar denkt aan dwaas.